Terug

Petatski

Mijn reisverhaal van onze reis naar Polen die we in augustus maakten

met enkele VVR-leden

 

Ik kijk achterom bij aanvang van onze laatste rit. De boerderij van Kajtek en Eva verdwijnt in de gitzwarte nacht. Dunne dennenbomen schuiven als stille toeschouwers voorbij en aan de einder doemen de heuvels als skilhouetten op. De bleek vollemaan hangt als een Chinese lampion boven de horizon. Mijn horloge staat op elf uur en de atmosfeer ademt een rust uit die me van kop tot teen bekruipt. De zachte wind wordt verwarmd door de lichte zandgrond, in de verte blaft een hond aan een van de zeldzame huisjes. De uitzonderlijke natuur houd me nog een laatste keer in haar macht en terwijl ik half wegdroom springt Bosnia aan in galop en voert mij over een uitgestrekt weiland.

“Opgelet, sprongetje” roept Alex met halfzachte stem, en als in trance, half met de ogen dicht, zweven we over een bergje kreupelhout, alsof paard en ruiter één geworden zijn. Eén lichaam, één geest.

 

 

 

Het begon een kleine week eerder toen twaalf Belgen voet zetten op Poolse bodem. Het koste ons dertien uur om de Duits-Poolse grens te bereiken. Deels de schuld van het feit dat we tweemaal hadden stilgestaan omdat er een ongeval was gebeurd. Ook op de Poolse wegen stond ons dit nogmaals te wachten zodat we na zestien uur het huis van onze gastheer bereikten. Kajtek was klein en rond en leek wel uit een stripalbum gescheurd. Hij had bolle wangen die steeds vuurrood waren van de Pivo of de Wodka. Hij had een zuinig maar aanstekelig lachje en was altijd in voor een grap Werken was in principe aan hem niet besteed, doch wanneer je hem iets vroeg was hij steeds bereid; voor de gasten deed hij alles. Voor Eva iets minder denk ik. Zij was de vrouw des huizes en iet wat gereserveerd- zij kon ook geen Nederlands- doch zeer hard werkend en men had niet veel kennis nodig te zien dat zij een gouden vrouw was voor Kajtek.  

De boerderij lag verscholen in de bossen nabij Nowy Tomysl, halverwege tussen Berlijn en Poznan. Het was het soort verblijf waar de tijd vijftig jaar was blijven stilstaan. Van luxe was nauwelijks sprake maar er was alles aanwezig om de ‘god in Frankrijk’ toerist te plezieren. Zo ook voor Anton. We ontmoeten hem bij aankomst. Hij was een rasechte anarchist die lak had aan onze westerse maatschappij. Als Nederlander zwerfde Anton wat door Europa maar had nu zijn gading gevonden in dit verloren gat. Hij kwam uit zijn tentje wanneer hij zin had, waste zich wanneer hij zin had, en doolde dan wat rond om hout voor het vuur te zoeken, of hij reed wat rond in zijn oude Amerikaanse slee.  Of hij hielp Kajtek met het aanbrengen van ons middagmaal. Hij droeg steeds een lange lederen jas over zijn zwartbruine naakte bovenlichaam, en een karamelkleurige hoed waar enkel enkele lokjes zelfgeknipt haar en een onverzorgde baard uitstaken. Ergens was Anton best sociaal voelend en nooit lichtgeraakt. Ik mocht hem wel.

Ook de paarden kwamen hier niets te kort. Ze hadden acht hectare weiland en de stallen waren op een doordachte manier verbouwd. Alles was erg praktisch hier. In het midden van het erf stond onder een grote eikeboom een Bourgondisch prieeltje waar het aangenaam vertoeven was. Boven de stallen waren enkele ruimtes ingericht met bedden die dienst deden als verblijf voor de gasten.  

Tijdens het eerste avondmaal werden de kamers verdeeld en werd er met een grap en een grol met mekaar kennis gemaakt. Bij aanvang van de reis had ik me bedenkingen gemaakt of deze groep me wel zou liggen. Ik ben daar soms nogal pessimistisch in. Later zou blijken dat deze vrees ongegrond was en enkel voortkwam uit vooroordelen. Ik heb zelden zo’n hechte groep vrienden gezien na zeven dagen op mekaars gezicht te moeten zien en hoop met iedereen contact te kunnen houden.

 

 

Op dag twee werden de paarden verdeeld. Pokos werd mijn deel. Alex had hem omschreven als ‘karakterbeest, heeft een goede chauffeur nodig’, en vermits ik de anderen eerst de keuze had gelaten, werden Pokos en ik gekoppeld. Waarom hij deze omschrijving had gekregen werd mij snel duidelijk. Bij het borstelen ging Pokos meermaals door de benen tot tegen de grond. Hij trok 2 halsters kapot, nadien zou ik hem niet meer vastzetten. Zijn gedrag deed mij onmiddellijk aan medische problemen denken, zeker nadat ik onderweg bij iedere gallopsprong uit het zadel werd geworpen. Ook in stap was hij stijf en hoekig. Mijn ervaring zegt me dat Pokos rugproblemen had en dat hij met zijn acrobatenkuren eerder succes had gekend in een schreeuw om aandacht en om duidelijk te maken niet op zijn rug te klimmen. Pas op. Oordelen dat het schandelijk is om op zo’n paard nog te rijden zou voorbarig en vooral overdreven zijn. Vergeet niet dat een paard niet gemaakt is om een ruiter te dragen, en dat meer dan 10 procent van onze rijpaarden rugproblemen heeft. Het ging trouwens elke dag beter met hem wat te wijten kon zijn aan het feit dat Pokos enkel werd buiten gehaald wanneer de groepen zo groot waren dat er geen andere paarden overbleven. Zijn laatste ritten dateerden van november, zo’n negen maanden eerder. Voor ik me in het zadel lichte deed ik met hem een kwartiertje grondwerk. Het was mijn manier om hem te vertellen dat we mekaar geen pijn zouden doen. Na enkele ogenblikken kreeg hij het nodige rescpect voor mij en mijn ruimte en het was het begin van een mooi vriendschap. Pokos was het soort paard waar je niet alleen eerbied voor moest hebben. Het was ook het soort paard waar je een uitzondelijke communicatie mee kon hebben en waar je veel van kon van leren. Als je hem maar niet door te eenzijdige ogen zag. Ik weet zeker: hij zou voor me door een vuur zijn gegaan.

Ook de andere paarden waren groot maar eerlijk en betrouwbaar. Tweemaal daags een halve emmer zuivere witte haver zorgde ervoor dat ze ook nog sterk en snel waren. Zij luisterden naar namen als Baston, California, Tristan, Arab, Podet, Maya of Sahara. De laatste nachtrit reed ik op Bosnia, een mooi gebouwde donkere merrie met sterke benen, een uitzondelijk confortabele zit en een inpossante uitstraling.

 

 

Luszyn was een grotere uitdaging. Hij was een prachtige witte dekhengst van drie en werd voordien enkel gevraagd te doen wat z’n instinct hem beval. Resultaat waren onder andere de drie prachtige veulens die meeliepen op onze tochten. De veulens leerden zo de verschillende terreinen, dorpen, auto’s, treinen, treinovergangen en andere factoren aanvaarden. Luszyn was door Kajtek aangekocht om nieuw bloed in zijn stal te brengen en had vroeger dus nooit meegelopen. 

Hij was enkel zadelmak gemaakt door Geert Van Der Spiegel negen maand eerder. Ik ging met hem aan het werk en na een uurtje was hij opgezadeld en reed ik met hem in stap en draf, ja zelfs gallop ging vanzelf. Ik maakte plannen om met hem op het eind van de week buiten te rijden, een doelstelling die te voorbarig bleek. Toen ik de tweede keer met hem werkte stonden de andere paarden buiten en kreeg ik daardoor geen contact met hem. Toen ik wou opstappen sloegen de stoppen door en Luszyn ging als een rodeostier te keer om het zadel af te gooien en alles wat hem in de weg liep omver te kegelen. Een uur werk heeft het me gekost om hem terug te laten ontspannen maar de nodige aandacht was ver zoek. Ik heb hem dezelfde dag nog kunnen berijden maar het heeft me doen inzien steeds de nodige tijd te nemen om een paard op te leren en geen stappen over te slaan. Ook niet als je maar enkele dagen ergens op verlof bent. Luszyn heeft nog steeds geen buitenrit gemaakt.

 

 

Alex, onze gids was éénenvijftig. Alhoewel hij ook in Schoten woont had ik hem pas echt leren kennen toen we de ganse dag door Duitsland aan mekaar veroordeeld waren in zijn auto. Ik Mies en Channna reden met hem mee. De vrouwen vanachter, en wij vanvoor, ieder afwisselend aan het stuur. Mijn avonturen als wereldreiziger vervielen in het niets bij de verhalen van ‘Alex’ buitenlandse periode’. Hij had twee jaar in Brazilie gewoond en een tijdje in Canada. Zijn verhalen over de voetbalploegen van Vasco, Fluminence en Flamengo, de talrijke sambashows en de glitter van Rio’s nachtleven konden mij wel boeien. Evenals zijn escapades met de talrijke Braziliaanse schonen waarvan hij zich de naam niet meer kon herinneren. Alex was met z’n ervaring niet alleen het perfecte bindmiddel tussen alle schakels in onze groep. Hij bezat ook nog een bijzonder oriëntatiegevoel en had vooral de gave de tochten perfect op te bouwen en ondertussen te observeren welk vlees hij in de kuip had. Op de eerste dag reden we op een bepaald moment door de poesjka’s. Dat zijn stukken wildernis van half hoog gras. Stevig doorgalloperen is hier geen probleem. De paarden zijn dit terrein gewoon en kennen elk putje en elk beekje. Toch hield Alex het de eeste dag op een matig tempo maar riep plots: “Opgepast, sprong in aantocht”. Alex erover, de hele rij volgde. Ik ben haast zeker dat hij wou zien wat wij zouden doen. Er was trouwens plaats genoeg om er naast te rijden. Stijle hellingen, bangelijke afdalingen, gallop naar boven, gallop naar beneden, dwars door de naaldbossen en het rijden zonder zadel; het zou allemaal volgen maar allemaal perfect opgebouwd naargelang de week vorderde.

 

 

De naaldbossen rond Nowy Tomysl leken zonder einde. Van de teloorgang van grote natuurgebieden door de industrialisatie en bevolkingsaangroei, zo kenmerkend voor het einde van de twintigste eeuw, leken de Poolse bossen nog gespaard gebleven. Natuurlijk zijn hier en daar geasfalteerde wegen aangelegd. En ook een spoorlijn doorkruiste het natuurgebied, maar al bij al zijn dat slechts krassen op de huid van de wildernis. 

Nog altijd staat 30 procent van West Polen geboekstaafd als ‘wilderness’. Ter vergelijking: op wereldschaal (inclusief de Polen) verdient nauwelijks 25 procent van het land nog dit predikaat, in Europa 3 procent! Tussen de oneindige dennenbossen liggen stukken poesjka’s van enkele tientallen hectare groot en korenvelden van wel vierhonderd meter breed en zeven-achthonderd meter lang. Rengallop is hier natuurlijk onvermijdelijk en het is fantisch te zien hoe de moeder-merrie’s eerst hun veulens zoeken alvorens mee de strijd aan te gaan.

 

 

Woesdagavond, half elf. Het kampvuur waar we rond zitten knettert van het droge sparrehout. De vlammen reiken wel vijf meter hoog. Glinsters vliegen hoog in de lucht en Veerle, Ann en Carl schuiven wat achteruit voor de dreigende hitte. Hier op deze wei zullen we de nacht doorbrengen. Naast het vuur staat onze geïnproviseerde tent die we gemaakt hebben door twee stevige stokken in de grond te graven, daar een koord tussen te spannen en daar een zeil over te binden. Dit wordt onze slaapplaats. Kajtek hangt zoals altijd de clown weer uit en iedereen heeft het naar zijn zin. Terwijl ik het vuur brandend houd denk ik terug aan vanmiddag toen we hier aankwamen, onze zadels en kleding dropten, en enkel in zwemkledij en zonder zadel naar het meer reden om daar met de paarden te gaan zwemmen. Het meer lag zo’n half uur verderop. Ik dacht aan dat leuke moment toen Pokos zich mistrapte en ik samen met vijfhonderd kilo paard kopje onder ging. Mijn viervoetige vriend vond het minder leuk!

“Prrrakmmwstrr!”

Heel de groep zwijgt plots. Ook mijn ogen zoeken de gedaante in het duister.

“Prrrakmmwstrr! Arrwasstrpirstrr!”

De stem krijgt een gezicht. Hij komt dichterbij en ik probeer in te schatten of hij gevaarlijk en of gewapend is.

“Awashniemrstrr!”

Hij molewiekt met de armen om zijn woorden kracht bij te zetten maar niemand verstaat er wat van. Zelfs Kajtek niet, zo dronken is de man. Met een niet brandende sigaret in de hand danst hij in het rond; een stap vooruit, twee opzij, één achteruit en terug één vooruit. Hij heeft een blauwe overal aan en ziet eruit als een figurant uit een komedie van Laurel en Hardy. Wanneer ik zie dat hij ongevaarlijk is besluit ik een grap met hem uit te halen. Ik nodig hem uit aan het vuur maar de dronkaard verdwijnt een meter voor mij in de greppel die we gegraven hebben en die moet beletten dat we het hele bos afstoken. ‘Petatski’. De hele groep schatert het uit. Ik help hem recht, schud hem de hand en help hem zijn sigaret aansteken. Ook dit is Polen!

 

 

De fauna in Polen is midden-Europees van karakter met enkele noordelijke elementen zoals de eland, de bruine beer en de wolf. Verder kun je hier nog buidelratten, vossen, herten, lynxen, visarenden, het grootste bekende gemzenras en in sommige delen Alpenmarmotten tegenkomen. Geen van deze dieren kregen wij te zien. Wel tientallen eekhoorns, reeën, everzwijnen, wilde ganzen, grijze reigers, witte ooievaars en de inpossante kraanvogels. Zij staan al duizenden jaren bekend om hun schoonheid en hun indrukwekkende omvang en vlucht. Maar ondanks hun reputatie staan nu wereldwijd negen van de vijftien soorten op het punt van uitsterven. Poolse en Russische kraanvogels trekken jaarlijks ruim vijfduizend kilometer tot in Iran om te overwinteren maar steeds meer dieren overleven de oversteek niet.

Het is nu vrijdagochtend en we zijn net vertrokken voor onze laatste dagtocht. Alex rijd eerst, dan Rudi. Ik rijd rond de zevende positie. Na twee kilometer bevinden we ons in een stuk halfhoog gras waar een smal spoor in is gereden. De paarden zijn warm en je voelt dat iedereen er nog zin in heeft. We zitten ontspannen in het zadel en volgen de bewegingen van onze paarden onder ons als ik plots een kort geschreeuw hoor voor mij. Tweemaal kort na mekaar. Pokos springt over iets over, in een flits zie ik twee spitse oren. We beleven het niet echt, het overkomt ons gewoon en we zijn zo verbauwereerd dat we honderd meter verder zijn eer er iemand reageert. “Ik heb een vos geraakt” roept Rudi. Waarop ik antwoord: ik denk dat het een haas was. We vervolgen onze weg en genieten van de laatste dag waarop we pic-nicken aan een 5 vierkante kilometer groot meer. Kajtek en Anton brengen zoals anders het middagmaal ter plaatse en er wordt niet meer gepraat over het voorval.

s’Avonds op de terugweg rakelt iemand het onderweg terug op en we vertragen bij de plek van de aanrijding en zoeken naar een slachtoffer. Daar vinden we dan een dertig kilogram zware reegeit die tussen de benen van Rudi’s paard is terecht gekomen. Na expertiese blijkt dat Veerle het beest ook nog geraakt heeft en zo de buikwand heeft opengescheurd. We rijden terug naar de boerderij waar ik genoeg koord neem om het dier samen met Carl en Etienne te gaan halen. Ik bind de ree achter op Pokos maar geraak slechts honderd meter ver. Daar was Tristan van Rudi daarstraks van iets verschoten en had zijn ruiter in het gras doen belanden. Rudi was op zijn bril gevallen wat hem een lelijke snee in zijn oogkast opleverde, maar na ontsmetting viel alles wel mee. Net op dezelfde plek schoot Pokos ook opzij, en de ree lag terug op de grond. Ik heb ze dan maar met een hand vastgehouden maar was niet kwaad toen we na twintig minuten de boerderij bereikten. De volgende opdracht was nu het dier te stropen en proper te maken, iets wat aandachtig gevolgd werd door diegenen die zoiets nog nooit hadden gezien.

 

Het vel heb ik met zout ingewreven en mee genomen als souvenir. Het vlees gaven we aan Kajtek als geschenk, het was immers een te lange rit naar huis in een warme auto. Direkt opeten was ook geen optie want net geslacht vlees moet minstens vierentwintig uur uitsterven alvorens het klaar is voor consumtie.

 

 

Terug thuis resten mij nog enkel herinneringen. Herinneringen aan een land dat nog zo puur is dat je nauwelijks kan geloven dat het slechts op 930 kilometer van Antwerpen ligt. Een land dat met de toetreding tot de EU weliswaar aan de poort staat van een nieuw tijdperk, maar anderzijds de komende jaren nog veel paarden- en natuurliefhebbers zal boeien. Waarschijnlijk zal ook ik daar nog wel eens deel van uitmaken. Rest mij nog enkel mijn medereizigers Mies, Ann, Channa, Lien, Marie, Veerle, Carl, Etienne, Rudi, Tist en natuurlijk onze fantastische gids Alex te bedanken voor de toffe sfeer in dit onvergetelijk avontuur dat we samen hebben beleefd!

  Chris

Terug